Brueghel familie

De befaamde familie Brueghel was een schildersgeslacht dat voornamelijk in Antwerpen en Brussel gevestigd was en zou doorlopen tot het einde van de 17de eeuw. De figuren gaven elk hun eigenzinnige interpretatie van barokschilderkunst en zijn daar tot op heden wereldberoemd voor.

De stamvader, Pieter Brueghel de Oude, leefde tussen 1525 en 1569 en was lid van het bekende Sint- Lucasgilde in Antwerpen. Hij wordt overigens vernoemd in Karel van Manders’ Schilder-Boeck als leerling van Pieter Coecke van Aelst. Toch staat hun stijl volgens kunsthistorici vaak haaks op elkaar; Breughel verzette zich sterk tegen de toenemende italianisering en zocht zijn heil in Vlaamse thema’s en motieven. Toch spreekt zijn oeuvre vaak tot de verbeelding. Zijn met olieverf beschilderde paneel over de Dulle Griet uit 1561 is hier een toonaangevend voorbeeld van. Desalniettemin maakte Breughel een reis naar Italië in het gezelschap van 16de-eeuws kunstschilder en belangrijk tijdgenoot Maerten de Vos. Hij vestigde zich vervolgens definitief in Antwerpen, waar hij in het atelier van Hieronymus Cock aan de slag ging als graveur.

Zijn zonen, Pieter Breughel de Jonge en Jan Breughel de Oude, volgden zijn vader al snel op in de kunsten en maakten variaties op zijn werk. Pieter Breughel de Jonge werd opgeleid door Gillis van Coninxloo en schilderde vooral donkere thema’s als vuur en groteske wezens, waardoor hij de naam “de helse Breughel” kreeg. Jan Breughel de Oude vestigde zich na een reis naar Italië in Antwerpen, waar hij bevriend werd met Peter Paul Rubens. In 1609 werd hij benoemd tot hofschilder van de aartshertog Albrecht van Oostenrijk. Zijn zoon, Jan Breughel de Jonge, was het petekind van Rubens en zou ook een beroemd schilder worden.