De Confrerie Pictura van Den Haag

In de middeleeuwen en vroegmoderne tijd werden stedelijke ambachtslieden geacht zich aan te sluiten bij de gilde van hun beroep. Dat was voor kunstenaars niet anders: al vanaf de veertiende eeuw wordt in Antwerpen melding gemaakt van een Sint-Lucasgilde, die schilders, beeldhouwers, edelsmeden en diverse andere artistieke beroepen verenigde. In latere eeuwen zal een dergelijke organisatie opduiken in alle grote steden. In de eerste plaats waakte de gilde over de kwaliteit van het afgeleverde product en verdedigde het de belangen van haar leden. Daarnaast was het uiteraard ook de bedoeling om de onderlinge banden tussen de leden te versterken. Toch kwam het wel eens tot onvrede binnen het genootschap: het bekendste geval is dat van de Bentvueghels, een broederschap voor Nederlandse kunstenaars in Rome dat opgericht werd als tegenhanger van de meer conservatieve Sint-Lucasgilde. Ook in het Den Haag van de zeventiende eeuw vond een dergelijke afscheuring plaats: het gebrek aan maatregelen van de gilde tegen de oprukkende concurrentie uit de Zuidelijke Nederlanden stemde de 17de-eeuwse schilders bijzonder ontevreden. In 1656 scheidden 48 oude meesters zich af om een eigen vereniging op te richten: de Confrerie Pictura, een broederschap dat, zoals de naam doet uitschijnen, enkel antieke schilders toeliet. 

Net zoals de klassieke gilde werd de Confrerie bestuurd door een deken en drie hoofdmannen, die tweejaarlijks verkozen werden door de magistraat van de stad. De leden dienden een jaarlijkse contributie te betalen en één van hun werken permanent tentoon te stellen in de vergaderzaal van het pand waar ze elkaar op regelmatige basis ontmoetten. Voor dat pand, het zogenaamde Boterhuis aan de Haagse Prinsengracht, betaalde men huur aan de stad in de vorm van antieke schilderijen. Opmerkelijk is ook met bloemschilderes Rachel Ruysch in 1701 voor het eerst een vrouwelijk lid werd toegelaten. Andere leden waren Johan van Haensbergen, Isaac van Duynen en Leendert Maertensz. van Haestar. De Confrerie Pictura bleef bestaan tot 1849.

Oude meesters: tin gebruik in schilderij - Institut Mignot waardepaling