Het schilderspalet: Napelsgeel
Eén van de oudste synthetische pigmenten op het palet van 17e-, 18e- en 19e-eeuwse schilders is het zogenaamde Napelsgeel, soms ook antimoongeel genoemd. Dit bleke, warmgele pigment komt in de natuur voor als mineraal, maar wordt al minstens sinds 1600 v.C. ook synthetisch bereid. Bij de Assyriërs, in het oude Egypte en in Keltische culturen werd het geel vooral gebruikt voor keramiek. Rond 400 n.C. viel de productie een tijdlang stil, zo’n zeshonderd jaar later werd het Napelsgeel herontdekt in Azië en via de havensteden Venetië en Genua weer bekend in Italië. Van daar uit verspreidde het zich opnieuw doorheen Europa als giallo Napoli, waarvan soms verkeerdelijk gedacht werd dat het gewonnen werd uit de zwavelafzettingen van de Vesuvius.
Vanaf ca. 1600 werd het pigment gebruikt in olieverf en geliefd vanwege haar dekkende kracht, stabiliteit en snelle droging. De kleur werd veelvuldig toegepast in 17e-eeuwse landschappen door oude meesters zoals Claude Lorrain en in aquarellen. In de achttiende eeuw bereikte het gebruik van Napelsgeel hoogtepunt: men treft het in volle glorie aan in het werk van Auguste Renoir en Edouard Manet. Tegenwoordig wordt het pigment niet meer verkocht vanwege haar toxiciteit.