Gerard van Honthorst

 Van Honthorst vertrekt ca. 1616 naar Rome, waar hij de zogenaamde ‘Utrechtse Caravaggisti’ zal bijvoegen: andere 17de eeuwse kunstschilders bij deze groepering waren Dirk van Baburen, Hendrick ter Bruggen en Jan van Bijlert. In 1620 keert hij terug naar Utrecht, waar hij zich zal focussen op portretuur. Daar gaat hij ook bij de Sint-Lucasgilde, en wordt er zelfs directeur.

In Rome zag de oude meester de antieke schilderijen van schilders als Raphael, Titiaan, de Carracci en Caravaggio: vooral die laatste bleef hem bij. Van Honthorst zal al snel de stijl van Caravaggio heel erg navolgen (vandaar de term ‘Caravaggisti’), en kreeg daarom ook heel wat steun van rijke mecenassen. Qua iconografie betreft het in de 17de eeuwse schilderijen van Van Honthorst vooral historie-, mythologische en allegorische schilderijen. Vooral in de licht-donker contrasten (ook wel ‘clair obscur’) is de invloed van Caravaggio, die zelf ook met zeer radicale contrasten werkte, zeer duidelijk op te merken. Vaak gaat het om antieke schilderijen waarbij een nachtelijk tafereel wordt weergegeven en dat zich dus bijgevolg goed leent tot het creëeren van dergelijke contrasten.
Naast de lichtwerking en donkere achtergrond die een bepaalde ‘diepte’ creëeren in het werk, zijn ook de repoussoir-figuren (figuren die grotendeels met de rug naar de toeschouwer staan), een manier om de toeschouwer als het ware ‘in te leiden’ in de rest van het verhaal. Door middel van deze technieken wordt het oog van de toeschouwer onmiddellijk geleid doorheen het schilderij en zien we meteen wat ‘van belang’ is.
Zowel de personen in het licht, als de personen in de schaduw kennen natuurlijke expressie, présence en sterke individualisering. Van Honthorst gaat in zijn latere leven ook schilderen in Engeland, waar vooral de koninklijke hoven grote interesse toonden in zijn 17de-eeuwse schilderijen. Ook al is hij in deze latere periode eveneens succesvol, werd zijn naam en faam gemaakt in de periode dat hij in Rome verbleef.