Het aspect van de kunstverzamelaar en kunstkamers in de 17de eeuw

Vanaf de 17de eeuw zag een relatief nieuw fenomeen het licht; de zogenaamde constcamer of kunstkamer. Als een gevolg van de bloeiende kunsthandel ontstond namelijk al snel de drang om kunst te gaan verzamelen. Dit gebeurde voor het eerst in Italië, maar dan vooral ter decoratie van paleizen en villa’s. In de Nederlanden was de opzet van het inrichten van kunstkamers immers puur voor het genoegen en de mogelijkheid tot pronken met al de kunstschatten. Een kunstkamer werd in deze context gezien als een rijkelijk en groot interieur dat volgestouwd staat met bustes, beelden en ontelbaar veel antieke schilderijen. Al snel ontstonden honderden collecties, waaronder die van Jan Six en Jan Reynst. De specialiteit was razend populair en werd zelfs een exclusief schildersgenre. Op zo’n doeken wordt een kamer afgebeeld die vol kunst hangt; het zijn dus schilderijen van schilderijen.

De eerste schilders van kunstkamers waren Frans Francken de Jonge en Jan Breughel de Oude. Later werd ook Willem van Haecht, een leerling van Pieter Paul Rubens, wereldberoemd voor zijn meesterschap van het genre. Zijn Apelles schildert Campaspe uit 1630 zou de geschiedenis ingaan als een van de meest toonaangevende voorbeelden van het fenomeen. Deze kunstkamer was geïnspireerd op het kunstkabinet van Van der Geest en het sociale leven van de bezoekers die er te gast waren. Toch kunnen we concluderen dat er in deze 17de eeuwse schilderijen vooral een ongelooflijke liefde voor kunst schuilt.