Cornelis de Bie’s Gulden Cabinet van de Edel Vry Schilderconst

Voor de studie van oude meesters is men dikwijls aangewezen op gegevens uit doopregisters, notariële akten, inventarissen… om het leven van een antiek schilder te reconstrueren. Veel spannender wordt het echter wanneer een tijdgenoot enkele zinnen of pagina’s wijdt aan een kunstenaar. Uitgegeven kunstenaarsbiografieën zoals die van Giorgio Vasari of Karel van Mander bieden een schat aan informatie en illustreren bovendien de eigentijdse waardering van een bepaalde meester of een genre. Voor de Zuidelijke Nederlanden is het werk van Cornelis de Bie een cruciale bron: in zijn Gulden Cabinet van de Edel Vry Schilderconst, uitgegeven in 1662, beschrijft hij het werk en leven van honderden kunstenaars uit de zeventiende eeuw. Het boek is grotendeels geschreven in verzen en vele van de beschreven figuren worden eveneens afgebeeld in een gravure.

In het eerste deel behandelt de Bie 17de-eeuwse schilders die al overleden waren ten tijde van de publicatie, waaronder vele nog altijd ronkende namen zoals Peter Paul Rubens, Anthony Van Dyck en David Teniers I. Het tweede deel bevat oude meesters die nog leefden zoals Gonzoles Coques, Gerrit Dou en Govert Flinck. Ten slotte volgde een deel over de voornaamste beeldhouwers en graveurs van het moment: onder andere Artus Quellinus en Pieter de Jode II worden er genoemd. Voor minder bekende figuren is het Gulden Cabinet vaak de enige bron van informatie die we hebben, al blijken de biografieën van de Bie niet altijd volledig betrouwbaar. Desalniettemin is het een onmisbaar werk voor het onderzoek naar 17de-eeuwse schilderijen van oude meesters, alleen al omdat Cornelis de Bie ook lof toedichtte aan minder hoogstaande genres zoals het stilleven of het landschap.