De Haarlemse school

De term ‘school van’ wordt meestal gebruikt voor een werk dat niet met zekerheid aan een bepaalde oude meester kan worden toegeschreven, maar dat allicht wel ontstaan is in dienst studio of atelier. Begrippen als ‘Haarlemse school’ wijzen echter op een grotere groep van kunstenaars die actief is op dezelfde plaats en die bepaalde artistieke kenmerken delen. Haarlem kent een lange geschiedenis als artistiek centrum: reeds in de middeleeuwen waren enkele van de voornaamste Hollandse oude meesters afkomstig uit deze stad, zoals Geertgen tot Sint Jans en Dirk Bouts, een “Vlaamse” primitief die vooral in Leuven zou werken. Met Jan van Scorel en diens leerling Maarten van Heemskerck lag Haarlem aan de basis van de renaissance in de noordelijke Nederlanden. Door de godsdienstperikelen van de late zestiende eeuw weken veel Vlaamse kunstenaars uit naar het noorden, waarbij ze zich vaak in Haarlem vestigden. Hun vernieuwingen, waaronder de introductie van nieuwe genres zoals het visstilleven en het stadsgezicht, zouden een enorme impuls geven aan de Hollandse schilderkunst.

Tussen 1580 en 1630 kan Haarlem zelfs beschouwd worden als het belangrijkste artistieke centrum van de Noordelijke Nederlanden. In de latere zeventiende eeuw namen andere steden die fakkel over, maar Haarlem bleef zeer hoog aangeschreven oude meesters voortbrengen. Zo zijn er de antieke landschappen van Jacob van Ruisdael en de pronkstillevens van Pieter Claesz. en Willem Claesz. Heda. De bekendste Haarlemse meester blijft echter Frans Hals. Zijn schuttersstukken en portretten, geschilderd met losse penseelstreken, zouden bijna synoniem worden voor de Haarlemse schilderstraditie.