Olieverf: technische en artistieke aspecten

De uitvinding van de olieverf wordt traditioneel toegeschreven aan de broers Jan en Hubert van Eyck. Dat beeld klopt echter niet; het fenomeen van de olieverf stamt allicht al uit de twaalfde eeuw en diende oorspronkelijk allicht voor de decoratie van bijvoorbeeld schilden en harnassen. Pigmenten in poedervorm werden hiervoor gebonden met lijnzaadolie, wat een verf opleverde die zich veel beter hechtte dan de tempera op basis van ei die voordien gebruikt werd. Het is wel zo dat Jan van Eyck en zijn 15de eeuwse tijdgenoten voor het eerst de artistieke kwaliteiten van deze verf op paneel ten volle wisten te benutten: mits de juiste knowhow en bepaalde toevoegingen kan olieverf namelijk opaak of juist transparant gemaakt worden, glanzend of juist mat.

Olie liet de oude meester toe om in zeer dunne lagen te glaceren, maar kon indien gewenst ook in een dikke impasto-laag aangebracht worden. Bovendien is de verf erg flexibel om mee te werken, resulteert ze in prachtige, diepe kleuren en droogt ze traag, waardoor de antieke schilder niet gehaast te werk moet gaan. Vanaf ca. 1400 verspreidde de nieuwe techniek zich razendsnel over Europa, een eeuw later had de olieverf andere technieken zo goed als verdrongen. De nieuwe mogelijkheden van deze verf lagen mee aan de basis van de evolutie die de schilderkunst in die periode doormaakte en zouden nog eeuwenlang bepalend zijn voor het uitzicht van antieke schilderijen van oude meesters.