Lapis lazuli (ultramarijn) als pigment

De uitvinding van verf in een tube – en bijgevolg het vermogen om buitenshuis te schilderen – wordt wel eens genoemd als één van de redenen waarom de antieke schilderkunst vanaf ca. 1860 evolueerde richting abstractie. Voordien was het de gewoonte dat schilders hun verven zelf maakten met behulp van pigmenten in poedervorm en een bindmiddel zoals olie. Eén van de meest befaamde van die pigmenten, tot op de dag van vandaag, is ultramarijn. Oftewel: verpulverde lapis lazuli, een diepblauwe halfedelsteen die hoofdzakelijk ontgonnen wordt in Afghanistan. De steen was reeds bekend bij de oude Egyptenaren en werd sinds de late middeleeuwen over zee (ultra mare) geïmporteerd naar Venetië.

Het schitterende blauwe pigment sloeg aan bij Italiaanse antieke kunstenaars zoals Masaccio, die het vaak gebruikte voor de kleding van de maagd Maria, en groeide tijdens de renaissance en barok uit tot de duurste van alle kleuren: in de zestiende en zeventiende eeuw was lapis lazuli meer waard dan goud. Op de meeste schilderijen van oude meesters wordt het ultramarijn dan ook spaarzaam toegepast. Een uitzondering is het 17de-eeuwse schilderij van Johannes Vermeer: hij scheen niet te houden van goedkopere alternatieven en was gul in zijn gebruik van de dure blauwe verf. De hoge kwaliteit van zijn pigmenten is dan ook de reden waarom Vermeers schilderijen zelfs na eeuwen nog schitteren in hun heldere kleurenpracht.

Schilderij oude meesters - Mignot Institut